nummer 972, 01-06-2024
Dit nummer wordt gestuurd naar ca. 4400 adressen.
|
De WiskundE-brief is een digitale nieuwsbrief, gericht op wiskundedocenten in het voortgezet onderwijs,
met als doel om een snelle onderlinge uitwisseling van informatie en
meningen mogelijk te maken. De brief verschijnt buiten de schoolvakanties minstens
één keer per twee weken. Het abonnement is gratis.
Uw bijdragen aan de WiskundE-brief zijn welkom op het e-mailadres
van de redactie. Op de website van de WiskundE-brief
kunt u zich abonneren, vindt u alle voorwaarden en advertentietarieven en kunt u oude nummers nalezen.
|
Artikelen en bijdragen | | |
Verschenen | | |
Vacatures in het onderwijs | | |
Advertenties | | |
Tussenstappen bij havo-examens
Enkele discussies over de havo-examens leiden bij mij tot de vraag: welke tussenstappen zijn essentieel en welke niet? En nog belangrijker: hoe kan een leerling dat weten of op z'n minst vermoeden? En hoe zit het als een leerling niet precies opschrijft wat in het correctievoorschrift staat? Een correct en voldoende onderbouwd antwoord dient beloond te worden. Maar wat is voldoende onderbouwd? Wat mogen leerlingen uit oude examens afleiden over de interpretatie en uitwerking van vragen? In dit artikel ga ik op deze vragen wat nader in.
Als eerste wil ik benadrukken dat het opschrijven van tussenstappen belangrijk is.
Zo is het een omissie als de afgeleide niet op papier staat wanneer je met die afgeleide een extreme waarde bepaald.
Zowel in het verslag van de centrale examenbespreking georganiseerd door de NVvW (kortweg: NVvW-verslag) voor wiskunde A als voor wiskunde B wordt regel 3.3 gememoreerd. Benadrukt wordt dat als een antwoord vakinhoudelijk correct is, scorepunten in de geest van het beoordelingsmodel moeten worden gegeven. Veel besproken kwesties vallen onder deze regel en de professionaliteit van de correctoren.
Onverantwoorde aanname
Bij vraag 15 van het havo wiskunde A-examen is het nodig om te weten dat het aantal gemeenten gelijk gebleven is om te kunnen bepalen of het aantal gemeenten met een bepaalde eigenschap in een zekere periode met een kwart van het totaal aantal gemeenten is toegenomen.
De tussenstap waarbij hierover iets wordt opgemerkt is essentieel voor de conclusie en leerlingen die dit opmerken hebben groot gelijk. Hoewel uit de gegevens niet is op te maken of het totaal aantal gemeenten inderdaad constant was, kijken de makers van het oorspronkelijke correctievoorschrift en veel leerlingen niet verder dan hun neus lang is en trekken zij een ongefundeerde conclusie. Het is goed dat het correctievoorschrift zodanig is aangepast dat nu iedereen alle punten krijgt. Zo wordt voorkomen dat een leerling met meer inzicht minder punten krijgt dan een leerling die iets klakkeloos aanneemt.
Minder dan de helft?
Bij vraag 1 van hetzelfde examen wordt gevraagd of het doel om tot minder dan de helft van \(15,1\) ton te komen wordt bereikt. Veel leerlingen komen tot een correcte conclusie, maar onduidelijk is waarmee zij de uitkomsten van hun berekeningen vergelijken.
Het correctievoorschrift eist een aparte berekening van de helft, met als uitkomst \(7,55\) ton.
Voor veel leerlingen is die stap echter niet nodig, omdat hun uitkomst van \(9,1\) ton duidelijk meer is dan de helft. Het NVvW-verslag nuanceert daarom deze tussenstap: de helft moet zijn berekend of tenminste moet naar de helft verwezen worden.
Duidelijk dalend?
Bij vraag 5 moet beredeneerd worden dat een bepaalde breuk daalt. Uitdrukkelijk is vermeld dat geen getallenvoorbeeld of schets of tekening gebruikt mag worden.
Leerlingen zouden snel kunnen zien dat die breuk gelijk is aan \(\frac{3,6 ⋅ 1,02^t}{2567 ⋅ 1,06^t}\).
Met behulp van de rekenregels voor breuken en voor machten kunnen ze berekenen dat dit gelijk is aan
\(\frac{3,6}{2567}⋅\left(\frac{1,02}{1,06}\right)^t\).
Ook weten ze dat \(\frac{1,02}{1,06}<1\) en dat dus
\(\left(\frac{1,02}{1,06}\right)^t\) afneemt.
Een leerling die iets dergelijks opschrijft laat blijken dat hij de kenmerken van een exponentiële functie en de groeifactor daarin kent, zonder deze te benoemen.
Hoewel deze uitwerking wiskundig volledig en correct is en aansluit bij wat leerlingen moeten weten, staat deze niet in het correctievoorschrift.
Hierin staat wel dat groeifactoren vergeleken moeten worden én dat het woord exponentieel genoemd moet worden. Het NVvW-verslag geeft aan dat in plaats daarvan het woord groeifactor volstaat.
Leerlingen schrijven echter iets op zoals: als \(t\) toeneemt neemt
\(3,6⋅1,02^t\) toe en als \(t\) toeneemt neemt
\(2567⋅1,06^t\) toe; de noemer neemt sneller toe dan de teller en dus is de trend dalend. Ook deze redenering lijkt mij wiskundig volledig en correct. Een leerling kan bij het maken van het examen niet vermoeden dat het noemen van een bepaald woord vereist is.
Niet relevant
Dan nog een paar puntjes uit het havo-examen voor wiskunde B.
Bij vraag 3 wordt de grafiek van een functie eerst ten opzichte van de \(x\)-as met \(-1\) vermenigvuldigd en daarna met dezelfde factor ten opzichte van de \(y\)-as, waarna wordt gevraagd of een punt op de grafiek van de getransformeerde functie ligt. Het is niet moeilijk om weer te geven wat het beeld van elk punt
\(P(x,y)\) van de grafiek wordt: \(P(x,y) → \)\(P'(x,-y)→ \)\(P''(-x,-y)\).
Zowel de \(x\)- als de \(y\)-coördinaat worden vervangen door hun tegengestelde.
De beschreven vermenigvuldigingen komen neer op spiegelen in de \(x\)-as gevolgd door spiegelen in de \(y\)-as, en de combinatie is te beschouwen als een puntspiegeling in de oorsprong. Dit betekent dat het functievoorschrift voor de beeldgrafiek te schrijven is als
\(x→ − f(-x)\).
De volgorde van de vermenigvuldigingen doet bij de gegeven vraagstelling niet ter zake.
Het hoort bij de professionaliteit van wiskundedocenten om dit te weten en een deel van de leerlingen ziet dit ook. Deze leerlingen kunnen, bij het maken van het examen niet weten hoe het correctievoorschrift eruit ziet.
Het correctievoorschrift zegt echter met het woord 'daarna' bij de ene oplossingsstrategie iets over de volgorde, maar bij de andere oplossingsstrategie niet. Toch meldt het NVvW-verslag dat` een punt moet worden afgetrokken bij het omkeren van de volgorde. Dat heeft vermoedelijk te maken met het feit dat leerlingen soms een spiegeling in de x-as verwarren met het 'tegengesteld nemen' van de x. Echter, als je wilt toetsen of de volgorde juist wordt gehanteerd door leerlingen, moet je een opgave maken waarbij de volgorde relevant is. En als je begripsverwarring wilt opsporen, moet de vraag daarop toegespitst zijn.
Alles uitschrijven?
Bij vraag 5 gaat om het vinden van de waarden van \(a\), \(b\), \(c\) en \(d\) in \(a+b \sin\left(c\left(x-d\right)\right)\).
Leerlingen trainen tevoren op basis van oude examens en bekijken dan in de correctievoorschriften wat bij welk soort vraag van hen wordt verwacht.
In (het eerste tijdvak van) 2024 (vraag 3) en 2023 (vraag 5) werd een vergelijkbare vraag gesteld. Toen hoefden de berekeningen niet allemaal uitgeschreven te worden, nu bleek dat wel het geval. Gelukkig is dat door een tweede aanvulling op het correctievoorschrift nu gecorrigeerd. Zorgelijk is dat sommige docenten zonder meer van mening waren dat het oorspronkelijke correctievoorschrift gevolgd moest worden, zonder zich af te vragen of het redelijk is dit ineens van leerlingen te eisen.
Goede redenering?
Vraag 7 vraagt om een redenering, zonder getallenvoorbeeld of grafiek, net zoals bij vraag 5 van het examen voor wiskunde A.
Aangetoond moet worden dat \(y=0\) de asymptoot is van \(\frac{1}{g(x)}\), waarbij \(g(x)\) gelijk is aan \(\sqrt{6x-2}\).
Een leerling redeneert dat de horizontale asymptoot van de standaardfunctie \(\frac{1}{x}\) gelijk is aan \(y=0\) is, en dat de grafiek van \(a+\frac{1}{x}\) als horizontale asymptoot \(y=a\) heeft. Daar in het functievoorschrift voor of na de breuk geen getal staat, is geen sprake van een verticale verschuiving en dus blijft de horizontale asymptoot \(y=0\) is. Hoewel deze redenatie correct is voor
\(\frac{1}{x}\), is hij dat niet zonder meer voor \(\frac{1}{g(x)}\).
Denk bijvoorbeeld aan \(g(x)=\sin(x)\).
Toevoegen dat de teller net als bij de standaardfunctie \(1\) is en vertellen wat er gebeurt met de wortelfunctie als \(x\) steeds groter wordt lijkt mij wel essentieel.
Een docent die de gegeven redenering volledig goedkeurt, ziet dit blijkbaar over het hoofd.
Snijden
Eén van de oplossingsstrategieën voor vraag 11, getiteld ' Een cirkel met rakende en snijdende lijnen', bestaat uit het snijden van een verticale lijn met een andere lijn, het bepalen van een lijn loodrecht daarop en het snijden van deze lijn met een horizontale lijn. Dat zijn heel wat stappen.
Wanneer een leerling deze strategie volgt, komt hij uit op de vergelijking: \(\frac{3}{4}⋅x=8\).
Om alle punten binnen te halen vraagt het correctievoorschrift een exacte berekening waaruit volgt dat \(x=6\). Dat is opmerkelijk omdat eerder
de berekening waaruit blijkt dat de \(y\)-co&omuml;rdinaat van het snijpunt van een verticale lijn met een andere lijn \frac{16}{3}\) is, niet genoteerd hoeft te worden en dit minder evident is. Dat vind ik vreemd.
Vanuit de vergelijking \((x-4)(4x-3)=0\) schrijven veel leerlingen zonder tussenstap als oplossing \(x=4∨x=\frac{3}{4}\). Voor een wiskunde B-leerling is het naar mijn idee evident dat uit \(\frac{3}{4}⋅x=8\) volgt: \(x=6\).
Complicerende factor is dat al gegeven is dat de uitkomst \(6\) is (zie ook het artikel over het examen vwo wiskunde B).
Het argument dat delen door een breuk niet vanzelfsprekend is en te veel leerlingen - tot en met vwo 6 - daar moeite mee hebben, lijkt me slecht houdbaar.
Een goede leerling zou niet meer hoeven opschrijven omdat andere leerlingen ergens moeite mee hebben. Gelukkig concludeert het NVvW-verslag dat als de exacte berekening wel is gedaan, maar niet genoteerd, geen punten in mindering gebracht hoeven te worden.
Niet uniek voor de havo
Overigens is deze problematiek niet uniek voor de havo.
Zo gaat vraag 3 van het wiskunde A examen voor het vwo over de relatie tussen energiebehoefte (\(E\)) van vogels in relatie tot hun gewicht (\(G\)). Daar wordt gevraagd om aan de hand van een formule van de afgeleide van \(E\) te beredeneren of de dagelijkse energiebehoefte toenemend of afnemend stijgend is.
Die afgeleide is \(\frac{dE}{dG}= \mbox{getal } ⋅G^{-0,25}\).
Zonder deze formule te herschrijven kunnen leerlingen weten dat \(G^{-0,25}\) afneemt als \(G\) toeneemt. Toch staat in het correctiemodel de eis om de afgeleide als breuk te schrijven en in het NVvW-verslag vergadering staat dat het correctievoorschrift gevolgd moet worden of dat er iets gezegd moet zijn over de negatieve exponent. Maar een leerling kan niet vermoeden dat deze eis gesteld wordt en het is ongepast dit toch van hem te verlangen.
Als examenmakers willen dat leerlingen bepaalde vaardigheden expliciet laten zien, moet de vraag zo zijn geconstrueerd dat het nodig is die vaardigheid expliciet te tonen of dat het niet toepassen van die vaardigheid leidt tot een fout.
Docenten moeten weliswaar het correctievoorschrift volgen, maar niet blindelings.
En leerlingen kunnen inderdaad lui zijn, maar zijn dat tijdens een examen in het algemeen minder.
Jeanne Kok
|
Taal- en afrekenproblemen
Twee jaar geleden besteedden we voor het laatst aandacht aan de volgens velen overmatige hoeveelheid tekst bij met name de wiskunde A-examens (zie WiskundE-brief 931). Sindsdien is de situatie nauwelijks verbeterd. Hieronder ga ik aan de hand van het jongste vwo examen wiskunde A in op enkele taalproblemen.
Om de 'taligheid' van eindexamens te kwantificeren letten we in de WiskundE-brief op het aantal woorden dat gebruikt worden ter inleiding van een vraag. Formules worden hierbij niet meegerekend. Hieronder is te zien wat dat oplevert voor de afgelopen jaren. De aantallen zijn bewust afgerond op tientallen.
Zoals hierboven te zien is, zijn meer dan twee duizend woorden sinds 2021 regel, en het laatste examen past daar goed in. Er is ook een kwalitatieve kant, de teksten in het laatste examen waren volgens de berichten lastig te begrijpen, en over de interpretatie van sommige passages zijn forse discussies gevoerd onder collegas. Hieronder bespreek ik een paar gevallen van onduidelijkheden die mijns inziens voorkomen hadden kunnen worden.
Bandenspanning
Vraag 13 en 14 gaan over de bandenspanning van landende vliegtuigen.
De inleiding op vraag 14 luidt als volgt:
"Het is voor de veiligheid dus van groot belang dat de bandenspanning van vliegtuigbanden voldoende hoog blijft. Gemiddeld verliezen banden 2% aan spanning per dag. De bandenspanning mag maximaal 5% lager zijn dan de aanbevolen bandenspanning. Banden worden vaak iets harder opgepompt dan aanbevolen. We gaan ervan uit dat de bandenspanning elke ochtend gecontroleerd wordt en dat de vliegtuigband weer wordt opgepompt op de dag voordat de bandenspanning te laag zal zijn." |
Vraag 14 luidt vervolgens: Bereken na hoeveel dagen een vliegtuigband met een 4% hogere bandenspanning dan aanbevolen, weer opgepompt moet worden.
De interpretatie van de laatste zin bleek allesbehalve eenduidig.
De mededeling dat de bandenspanning elke ochtend wordt gecontroleerd, suggereert dat je alleen dan over de bandenspanning kunt spreken, maar geeft onvoldoende duidelijkheid. Je kunt ook uitgaan van een continu afnemende bandenspanning die met behulp van het gemiddeld dagelijks verlies op elk moment kan worden berekend. Je kunt dan berekenen dat als de banden op maandagochtend vroeg op 104,0% spanning worden gebracht, in de loop van avond van vrijdag de bandenspanning net onder 95,0% daalt. De band zou dan dus al op de donderdag, dus na 3 dagen moeten worden opgepompt. De bedoeling van de vraag bleek echter anders: De te lage bandenspanning zou pas bij de controle op zaterdagochtend aan het licht gekomen kunnen zijn, dus er moet op vrijdagochtend, dat is na 4 dagen, worden opgepompt. Er valt veel meer over deze vraag te op te merken, zoals het nogal gekunstelde criterium, en het negeren van de (on)nauwkeurigheid van gegevens, maar dat laat ik nu even liggen. Ik constateer slechts dat de vraagstelling duidelijker had gekund.
Kortzichtig
Vraag 22 is een van de zes(!) vragen over bijziendheid (myopie).
De totale opgave telt 3 bladzijden, maar echt duidelijkheid over de veelvoorkomende uitdrukking leeftijd in jaren wordt niet gegeven. Zoals hopelijk genoegzaam bekend kun je leeftijd op twee manieren opvatten:
- Als discrete grootheid die op je verjaardag verspringt, of bij jonge kinderen elke maand.
- Als een continue grootheid, waarbij het zinnig is om te spreken over een leeftijd van bijvoorbeeld 31,687874 jaar (komt overeenkomt met circa 1 miljard seconden).
Het kan beide, zolang er maar duidelijkheid wordt gegeven. In de opgave wordt er niet gerept over dit verschil, wel zijn er wat aanwijzingen te distelleren uit de opgaven en voor de docent ook uit het correctievoorschrift.
Bij vraag 18 is er sprake van een leeftijd van 7 jaar en 3 maanden (dit noteer ik als 7;03). Daar moet zo blijkt uit het correctievoorschrift 7,25 ingevuld worden. Dat lijkt op het eerste gezicht misschien pleiten voor de continue opvatting, maar vermoedelijk gaat het om leeftijden in het interval [7;03, 7;04> Vraag 20 geeft wat dat betreft meer duidelijkheid. Daar is sprake van 6-jarigen. Een 6-jarige is minstens 6,000 Jaar oud en nog geen 7,000. Zonder nadere gegevens kan/moet je ervan uit gaan dat zesjarigen gemiddeld 6,5 jaar oud zijn. Er moet dus - als t continue wordt genomen - met t=6,5 worden gewerkt moet worden. Echter, om vraag 20 te kunnen beantwoorden moet voor t de waarde 6 worden ingevuld, want anders kan het gevraagde niet worden aangetoond. Bij vraag 21 gaat het om 10-jarigen en daar is de gegeven formule alleen juist als t=10 (en niet 10,5) wordt ingevuld,. In deze twee examenvragen lijkt t duidelijk als discrete variabele te worden gezien.
Vraag 22 volgt direct op vraag 21.
Het gaat om de formule \(A=0,91 \ln(t-4) +22,77\) waarin \(t\) weer de "leeftijd in jaren" is, en \(A\) de afstand tussen pupil en de achterkant van het netvlies in mm is. Deze afstand
wordt met in de loop van de jaren wat groter, en dat kan problemen geven met het zicht.
Gevraagd wordt wanneer, afgerond in heel aantal jaren, de \(A\) groter is dan \(26\) mm.
Zoals eigen aan logaritmische functies is \(A\) voor \(t-4>1\) een langzaam stijgende functie van \(t\).
In het discrete model ziet er zo uit:
Met 39 jaar wordt de \(26,00\) mm overschreden, maar pas bij 65 jaar is \(A\), afgerond op hele mm, echt groter dan \(26\) mm. Het correctiemodel werkt hier ineens met het op het continue model. Na \(38,7\) jaar wordt de \(26\) mm bereikt, en dat betekent dat op 38- jarige leeftijd de grens al wordt overschreden. Deze aanpak is in zekere zin te verdedigen, maar is in strijd met het discrete model dat blijkbaar eerder in de opgave werd gehanteerd. Daarbij komen nog allerlei vragen als hoe "groter dan \(26\) mm" precies moet worden opgevat.
Tot mijn verbijstering werd van afronden bij deze vraag een belangrijk punt gemaakt. Anders afronden dan bedoeld, werd zelfs een begripsfout genoemd, geen afrondfout. Deze diskwalificatie heeft ook mogelijke gevolgen voor het cijfer. Afrondfouten mogen per examen immers bij wiskunde A slechts 2 keer worden aangerekend. Het is wel erg verleidelijk om in dit verband te spreken van kortzichtigheid. Of is "blinde vlek" een betere uitdrukking?
Tenslotte twee lichtpuntjes. Bij het havo wiskunde-B examen stond bij vraag 6 wel duidelijk vermeld dat t een dagnummer was, en heeft het CvTE naar aanleiding van de discussie onder leraren besloten dat een temperatuur van 15,97°C ook beschouwd mag worden als "niet lager dan 16°C".
Gerard Koolstra
|
Afronden in het vmbo-gl/tl examen
Ook dit jaar zien we weer veel discussie over het wel of niet tussendoor afronden en het opschrijven van tussenstappen. Ik belicht dat in dit artikel voor het vmbo-examen. Daarbij ga ik ook in op het gemak waarmee docenten het werk van hun leerlingen kunnen nakijken.
In maart 2021 publiceerde Examenblad een artikel dat ook in Euclides is gepubliceerd, met als titel
Het is goed als het goed is en voldoende onderbouwd.
Hierin staat een uiteenzetting met een scala aan voorbeelden over hoe om te gaan met afronden, tussendoor afronden, stappen opschrijven en het daarbij toekennen van punten. In het slotwoord staat Als een eindantwoord juist is en voldoende onderbouwd dan krijgt de leerling het maximale aantal scorepunten, maar alleen wanneer de corrector uit de onderbouwing van de leerling onweerlegbaar kan vaststellen dat de leerling een juiste strategie heeft gevolgd. Zo niet, dan wordt aan de hand van het beoordelingsmodel gescoord. Dit lijkt mij het begin van een hoop discussie. De ene docent vindt een onderbouwing meer dan voldoende, waar een ander alle stappen uit het beoordelingsmodel wil zien.
Vraag 1
Een vraag waar naar mijn mening de getallen onhandig zijn gekozen is vraag 1. Het gaat over een autorit van 1300 km in 12 uur en 47 minuten. Doel is om de gemiddelde snelheid in km/uur te berekenen. Hoewel in de syllabus staat dat de kandidaten in principe uit de context en de vraagstelling moeten kunnen afleiden met welke nauwkeurigheid ze uitkomsten moeten
geven, wordt in de praktijk bijna elke nauwkeurigheid goedgekeurd, mits er technisch gezien maar correct wordt afgerond. De eerste stap is natuurlijk de tijd schrijven als één getal; dat kan in uren of minuten. We gaan voor het gemak even uit van uren 12,783.. uur.
Sommige leerlingen rekenen verder met de afgeronde waarde: 12,78.
Deling met de afgeronde waarde geeft 101,72.. en met het niet afgeronde getal 101,69..
Afronden op 1 decimaal geeft in beide gevallen het zelfde antwoord. Uiteraard geldt dit ook als op een heel getal wordt afgerond.
Wanneer de verwachte reistijd 'slimmer' was gekozen, bijvoorbeeld 12 uur en 41 minuten, zou tussentijds afronden beter zichtbaar geweest zijn in het eindantwoord.
Bij een reistijd van 12:41 zou tussentijds afronden (op 2 decimalen) als eindantwoord opleveren 102,52.. terwijl anders de uitkomst 102,49... zou zijn. Ja, dat is mooi en geeft ons als docenten inzicht in het wel/niet tussendoor afronden zonder het na te moeten rekenen. Soms zou het fijn zijn als bij het maken van de examens ook gedacht wordt aan de docent.
Vraag 11
Deze vraag gaat over het berekenen van de hoek P in een dwarsdoorsnede van een piramide. In het verslag van de centrale examenbespreking staat: We hebben het CvTE gevraagd of bolletje 1 en 2 impliciet mogen. Bolletje 1 gaat om een verschil tussen twee getallen en bij bol 2 wordt de uitkomst gedeeld door 2. Vervolgens wordt die uitkomst weer gebruikt bij bol 3 in het correctievoorschrift. Bij bol 3 is dus goed te zien of bol 1 en 2 zijn doorlopen. Het impliciet aanwezig zijn van deze stappen lijkt mij na het lezen van het hierboven aangehaalde artikel "Het is goed als .." volstrekt logisch. Dan voldoet een leerling toch precies aan de situatie die daar geschetst wordt. Hij laat zien dat hij de stappen heeft gezet, alleen heeft hij deze niet precies zo opgeschreven.
Op de manier zoals hierboven zou ik nog meer opgaven kunnen uitlichten. Omwille van de lengte van dit artikel doe ik dat niet. Voor een volgend examen zou het prettig zijn als de examenmakers kritisch naar de antwoorden en het correctievoorschrift kijken. Bij randgevallen kan het helpen om de getallen soms net iets anders te kiezen.
Chantal Hulst
|
Verwachtingen van een CE vwo wiskunde B
Bij de discussies over de correctie van het vwo wiskunde B examen waren er weer heel wat kritische geluiden over de opgaven en de aanwijzingen voor de correctie te beluisteren. Hieronder probeer ik niet de discussies samen te vatten, maar ga ik op zoek naar achterliggende oorzaken. Een daarvan heeft te maken het sturende karakter van veel vragen.
Het is al enige tijd gebruikelijk in centrale examens om tegelijk met de vraag (een deel van) het antwoord te geven. Vaak wordt dan gevraagd het gestelde te bewijzen. Soms zijn er ook subtielere aanwijzingen, zoals het aantal oplossingen. De achterliggende motieven zijn begrijpelijk, en doen op het eerste gezicht sympathiek aan. Examenmakers willen leerlingen een zetje in de goede richting geven en voorkomen dat een foutief antwoord bij een vraag de vervolgvraag verpest.
Er zijn echter neveneffecten waarvan vooral kandidaten die ik maar even als consciëntieus omschrijf, er worden minder subtiele benamingen gebruikt, de dupe lijken te zijn. Een van die ongewenste neveneffecten is dat het lang niet altijd duidelijk is wat er nog van de kandidaat wordt verwacht. Dit slaat ook meteen terug op het werk van de examinator.
Aannemen of nagaan?
Zo werd bij vraag 1 van het laatste examen gegeven dat er twee buigpunten zijn met y-coördinaat \(-125\). Gevraagd wordt te bewijzen dat de \(y\)-coördinaat van de buigpunten \(-125\) is. Bij uitwerking blijkt dat de tweede afgeleide voor twee waarden van \(x\) gelijk is aan \(0\). Is het voldoende om te laten zien dat voor beide waarden de bijbehorende \(y\)-coördinaat gelijk is aan \(-125\), of moet er ook iets gezegd worden over tekenwisseling van de afgeleide? Het eerste blijkt het geval, maar er zijn ook argumenten voor de mening dat het bewijs onvolledig is als niets over tekenwisseling wordt gezegd.
Ernstiger is de situatie bij vraag 3.
Het gaat om een kromme met de bewegingsvergelijking: \(\left\{\begin{array}{}x(t)=&\sin(t) \left(\cos(t)-1\right)\\y(t)=&\cos(t)\end{array}\right. \mbox{ met }0 ≤x≤2π\),
waarvan de tekening is gegeven. Ook is gegeven dat in drie punten van deze kromme de raaklijn verticaal loopt. Gevraagd wordt de coördinaten van deze drie punten exact te berekenen. De gebruikelijke aanpak is om na te gaan wanneer \(x'(t)\) gelijk is aan \(0\). Echter, dit levert nog geen garantie op dat er een verticale raaklijn is. Wanneer tegelijkertijd geldt \(y'(t)=0\) moet de situatie nader worden onderzocht. Sommige leerlingen hebben inderdaad gekeken naar \(y'(t)\) en geconstateerd dat deze in het punt \((0,1)\) ook nul is. De conclusie die vaak werd getrokken is dat er dus geen verticale raaklijn is. Deze conclusie is echter voorbarig. Uit de discussie bleek dat leerlingen, in tegenstelling tot een jaar of 50 geleden, niet systematisch worden voorbereid op deze situatie. Daar komt nog bij dat de situatie bij het punt \((0,1)\) een nadere bezinning op het begrip raaklijn vraagt (zie ook dit stuk van K.P. Hart). Extra wrang is dat het berekenen van de coördinaten van dit punt, wat eigenlijk werd gevraagd, zeer eenvoudig is. Het maximum van \(x(t)\) is duidelijk \(1\), en de bijbehorende \(x\)-waarde kan niet anders dan \(0\) zijn.
De bedoeling van de opstellers van het examen zo blijkt uit het correctievoorschrift is om "niet zo moeilijk te doen" over de verticale raaklijn. In een
toelichting van de examenlijn wordt het zo geformuleerd:
"In deze vraag is al gegeven dat er 3 punten zijn, waar de raaklijn verticaal is. Deze drie punten worden gevonden door dx/dt=0 te berekenen. Verder onderzoek is dus op basis van dit gegeven niet nodig.
nb Het is wel noodzakelijk om alle vier de t-waarden waarvoor dx/dt=0 te berekenen om zeker te weten dat er op basis hiervan dé drie punten worden gevonden die in de stam van de vraag worden genoemd en niet nog een extra 4e punt." |
Deze motivering oogt niet erg consistent. Je mag er eerst wel van uitgaan dat er precies drie punten zijn, terwijl later ineens wel een controle nodig zou zijn...
Onvolledige bewijzen
Bij vraag 8 wordt gevraagd om te bewijzen dat voor \(x≥0\) de functie \(f\) en
\(g\) gegeven door \(f(x)=\sqrt{\frac{1}{2}x^2-1}\) en \(g(x)=\sqrt{2x^2+2}\) elkaars inverse zijn. Bij dit soort vraagstukken zijn domein en bereik van groot belang. Gedefinieerd op \(ℝ\) heeft bijvoorbeeld \(g\) geen inverse functie.
Functie \(g\) heeft als domein \(\left[0,→\right\rangle\) en als bereik \(\left[\sqrt{2},→\right\rangle\), bij \(f\) is dat net andersom. Dat is wezenlijk, maar in het correctiemodel wordt hier nauwelijks aandacht aan besteed. De bewering in het zelfde correctievoorschrift dat het aantonen dat \(f\left(g(x)\right)=x\) of \(g\left(f(x)\right)=x\) voldoende zou zijn kan eenvoudig worden weerlegd met \(f(x)=x^2\) en \(g(x)=-\sqrt{x}\) voor \(x≥0\).
Immers, \(\left(-\sqrt{x}\right)^2=x\), maar \(f\) en \(g\) zijn hier niet elkaars inverse, zoals ook het berekenen van \(\left(-\sqrt{x}\right)^2\) laat zien.
Beide gelijkheden zouden moeten worden aangetoond.
|
 | | |
Ook bij vraag 14, over twee cirkels door twee gegeven punten die aan een gegeven lijn raken, wordt het de slordige leerling makkelijk gemaakt. Als aanwijzing om beide middelpunten te vinden wordt gegeven dat een willekeurig punt \(P\) op de middelloodlijn te schrijven is als \((p,3p+32)\). Vervolgens moet bewezen worden dat de loodrechte projectie van \(P\) op de gegeven raaklijn gelijk is aan \((p-6,p+26)\). Het correctiemodel geeft drie mogelijke benaderingen. Bij de derde is het volgens het correctievoorschrift voldoende als de kandidaat laat zien dat \(P'\) loodrecht op de gegeven lijn staat. Dat is ontoereikend en dus onjuist, er zal ook aangetoond moeten worden dat \(P'\) op de raaklijn ligt.
Helderheid
Het vwo-examen wiskunde B van dit jaar, waarmee ik doel op de combinatie van opgaven en correctievoorschrift, is naar mijn indruk niet slechter dan andere jaren. De hierboven geconstateerde tekortkomingen zijn op veel plekken aan te wijzen. Ik vat het nog even samen: Vaak wordt zoveel weggegeven dat het niet duidelijk is wat er nog van de leerling wordt verwacht. Dit probleem wordt verergerd door antwoordmodellen die in sommige gevallen te makkelijk langs de problemen heen laveren, wat zich soms wreekt in nepbewijzen, en in andere gevallen juist het stellen van eisen aan het antwoord die niet overeenkomen met de vraagstelling. In het verleden heb ik vaker gepleit voor meer duidelijkheid over wat er van de kandidaat verwacht wordt. Die duidelijkheid heeft betrekking op de vraagstelling, het antwoordmodel, maar ook op de voorlichting rond het examen. Op dat laatste gebied is al wel het een en ander gedaan, maar mijn inziens nog lang niet genoeg.
In dit examen waren er een stuk of acht van de in totaal 18 vragen waarbij al veel over het antwoord verklapt is. Vragen waarbij het antwoord al wordt gegeven, zouden naar mijn idee tot een minimum beperkt moeten worden. Het controleren dat een antwoord goed is, is een wezenlijk andere vaardigheid dan het zelf bepalen van een antwoord. Zo is het ontbinden van een groot getal in priemfactoren veel moeilijker dan het controleren dat een gegeven ontbinding correct is. Ook het stellen van sturende vragen zou op examens geen regel moeten zijn. Een examen mag best flink wat opgaven bevatten waar de leerling zelf de stappen moet bedenken. Als 'tegenwicht' zou een examen ook best enkele 'standaardopgaven' mogen bevatten waarbij meteen duidelijk is hoe deze aangepakt moet worden.
Gerard Koolstra
|
Escher en Bosman
Hoe verbeeld je oneindigheid op papier? Met deze vraag hielden M.C. Escher en Albert E. Bosman zich allebei bezig. Albert Bosman (1891-1961) was een ingenieur die werkte als wiskundeleraar én zich ontwikkelde tot een gepassioneerd kunstenaar.
Gedurende de maand juni is in Escher in het Paleis in Den Haag naast prenten van Escher ook werk van Bosman te zien. Vorige week is veel bijna vergeten werk van Bosman in boekvorm gepresenteerd.
Escher en Bosman waren van 1944 tot en met 1961 overburen in hun woonplaats Baarn en vonden elkaar in het spelen met wiskundige principes, vormen en ideeën. Beide kunstenaars maakten abstracte principes visueel toegankelijk voor een breder publiek.
Het bekendste werk van Bosman is de Boom van Pythagoras, dat ook als poster in heel wat klaslokalen heeft gehangen, of nog hangt. Maar die tekening vormde slechts het begin van een rijke productie en vele gesprekken met overbuurman Escher.
Voor het eerst is hun werk samen te zien in de presentatie M.C. Escher & Albert E. Bosman: Een wiskundige verbintenis in Escher in Het Paleis. De werken nemen één zaal in beslag en zijn geïntegreerd in de permanente tentoonstelling met topstukken van M.C. Escher.
Verloren werk
Veel werk van Bosman is in de loop van de tijd in de vergetelheid geraakt. Fernand Bosman, kleinzoon van Albert, heeft recentelijk dertig tekeningen en een aantal glasnegatieven opgespoord. Daaruit is het boek "Tekenen met wiskunde" voortgekomen. Voor bijzonderheden zie de rubriek "verschenen".
|
Een oorkonde voor een 10
Ook dit jaar kunnen wiskundedocenten in het voortgezet onderwijs een oorkonde aanvragen voor hun leerling(en) met een 10 voor wiskunde op de eindlijst.
Daarnaast maken leerlingen met een foutloos gemaakt centraal eindexamen (vmbo, havo of vwo) kans op een leuke prijs.
Heeft u een excellente leerling met een 10 voor wiskunde op de eindlijst?
Dan kunt u deze leerling aanmelden voor een oorkonde van Platform Wiskunde Nederland.
Helaas kan alleen een digitale versie worden opgestuurd, die u zelf kunt printen.
U kunt deze oorkonde dan bij de diploma-uitreiking overhandigen.
De oorkonde kan worden aangevraagd tot en met dinsdag 1 juli 2025.
Lees meer op de website van Platform Wiskunde Nederland.
|
Verschenen
In deze rubriek besteden we aandacht aan nieuwe publicaties en software op het gebied van wiskunde en wiskundeonderwijs.
Uw inzendingen zijn welkom maar de redactie beslist uiteindelijk of en hoe een bijdrage geplaatst wordt.
Tekenen met wiskunde
Auteurs: | Albert Bosman en Fernand Bosman(redactie) |
Uitgeverij: | (eigen beheer) |
Aantal pagina's: | 140 |
ISBN: | 978-90-9039855-6 |
Prijs: | € 44,95 |
Albert Ernst Bosman (1891-1961) tekende duizenden uren. Met potlood, passer en trekpen bracht hij patronen tot leven waarin wiskunde, onderzoek, schoonheid en verwondering samenvallen. Zijn tekeningen raakten bijna vergeten, verstopt op zolders en in dozen. Met dit boek zien ze opnieuw het licht.
Ze dagen uit tot aandachtig kijken, vragen stellen en verder denken.
Net als bij de tekeningen van zijn vriend en overbuurman Maurits Escher.
Wat gebeurt er als lijnen zich blijven herhalen? Waar raakt het eindige aan het oneindige?
De uitgave is full color en er is een genummerde oplage van 500 stuks.
|
Vacatures in het onderwijs
In deze rubriek staan vacatures die we relevant achten voor wiskundeleraren.
Voor de voorwaarden: zie www.wiskundebrief.nl.
Vacatures bij Vonk
Bij Vonk werken betekent verbinding, autonomie en vertrouwen. U krijgt goede ondersteuning en een omgeving waar u zich zelf verder kunt ontwikkelen, geïnspireerd raakt en anderen motiveert.
Wij zoeken wiskundedocenten voor verschillende vmbo vestigingen:
- Heerhugowaard, Docent Wiskunde vmbo (0,5 fte) zwangerschapsvervanging
- Het betreft voornamelijk lessen in de eindexamenklassen (klas 3 en 4). De vervanging duurt tot de herfstvakantie.
- Schagen, Docent Wiskunde (0,6-1 fte)
- Castricum, Docent Wiskunde (totaal 1,2 fte)
Bent u die docent waar leerlingen later nog met veel plezier aan terugdenken? Dan ontvangen wij graag uw sollicitatie! U vindt de vacatures
op onze website.
|
Advertenties
Aan de slag met Math4all
Wilt u uw leerlingen verrassen met een (oefen)toets?
Genereer dan eens een toets, uiteraard met antwoorden, met de Math4all Foliostraat.
Genereer parallelle toetsen met gerandomiseerde vragen.
Kunt u na de toets meteen uitleggen wat randomisatie is.
Vraag een inlog aan voor de Math4all Foliostraat bij Ton Otten (a.f.otten@math4all.nl).
|
|
Math4all omvat de wiskunde voor alle leerjaren havo/vwo, de eerste leerjaren van het vmbo en het technisch mbo.
Om oude uitgeefpatronen te doorbreken biedt Math4all alles gratis aan voor wie dat wil.
Het materiaal is open source en wordt aangeboden via de website en de Math4all Foliostraat voor het genereren van maatwerkreaders.
|
|
Wiskunde spannend?
Wiskunde spannend? Zeker wel!
Schenk aandacht aan leesvaardigheid in de wiskundeles met deze verhalenbundel.
Gemaakt met AI en geschikt voor de onderbouw VO.
|
KERN Wiskunde en de wereld
Kerndoel 17B: De school ondersteunt het gebruik van wiskunde in verschillende leergebieden.
In KERN Wiskunde komen veel realistische contexten aan bod, uit bijvoorbeeld economie, natuurkunde, biologie en aardrijkskunde aan bod. Ook in de Praktische Wiskunde lessen gebruiken leerlingen wiskundige modellen, instrumenten, algoritmes en formules in verschillende leergebieden. Daarbij zien leerlingen hoe deze verschillende leergebieden wiskundetaal en wiskundige representaties gebruiken. Meer weten over de nieuwe kerndoelen? Bekijk
hier
onze kerndoelenbrochure.
|
|
.
|
De beste prijs voor uw leerlingen!
NumWorks biedt de beste prijs-kwaliteitverhouding via groepsbestellingen!
Gezinsleden betalen slechts € 79,99 in plaats van € 89,99 per rekenmachine, en de school ontvangt één gratis exemplaar per 30 bestelde apparaten.
Hoe gaat dit in zijn werk?
- Creëer een betaalpot via uw NumWorks-account.
- Deel de unieke link met gezinsleden
- Gezinsleden betalen veilig online.
- Na de sluitingsdatum worden alle rekenmachines naar de school verzonden.
Creëer en beheer de betaalpot op onze website
of stuur ons een bericht voor meer informatie.
|
|
.
|
Download gratis lesmateriaal voor TI grafische rekenmachines
Speciaal voor docenten is er gratis lesmateriaal voor Texas Instruments technologie!
De lesmaterialen zijn gemaakt door docenten en kunt u in de klas gebruiken.
Zoals opdrachten waarmee leerlingen stap voor stap met hun grafische rekenmachine leren programmeren.
Bekijk bijvoorbeeld de nieuwste opdrachten waarbij leerlingen aan de slag gaan met cybersecurity!
Bekijk hier alle lesmaterialen.
|
|
|
Offline werken met de Casio fx-82NL emulator
Vraag de offline Casio fx-82NL emulator kosteloos aan!
Naast de online Classpad-emulator van de fx-82NL is er nu ook een eenvoudige en snelle offline emulator voor docenten, die direct vanaf een USB-stick geopend kan worden.
Interesse? Mail naar educatie@casio.nl en ontvang de USB-emulator!
www.casio-educatie.nl
|
|
|
Klaar voor de beste GR voor het middelbaar onderwijs?
Ook úw leerlingen aan de slag met de meest intuïtieve, snelste en modernste grafische rekenmachine op de markt?
Neem contact op met Klaas Kuperus (klaas.kuperus@moravia-consulting.com) voor meer informatie en ontvang een HP Prime docentenmodel voor u en/of de sectie.
- Zeer snelle nieuwe processor, niet meer lang wachten op uitkomsten
- Een touchscreen in kleur en zeer hoge resolutie, voor snel en duidelijk plotten van grafieken
- Door het CvTE goedgekeurde examenmode
- Compleet Nederlandse software en ondersteuning
- Beschikbaar vanaf € 99 voor uw leerlingen
- Volledige support van Noordhoff voor G&R en MW online beschikbaar
Neem ook eens een kijkje op www.hp-prime.nl voor veel meer informatie over de HP Prime rekenmachine en Nederlands lesmateriaal.
|
|
|